Loading...
 

Galaten 2, 1-2.7-14

2 Ezel

(Morguefile free stock photo license)


…page…

Galaten 2, 1-2.7-14: Paulus in Jeruzalem en Antiochië

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1850-1851)

Veertien jaar later ging ik weer naar Jeruzalem. God had me laten weten dat ik dat moest doen. Ik ging samen met Barnabas, en we namen ook Titus mee.
In Jeruzalem ging ik naar de leiders van de kerk. Met hen besprak ik het goede nieuws dat ik aan de niet-Joden vertelde. Ik wilde zeker weten dat die leiders mij zouden steunen. Want anders zou al mijn werk zinloos zijn.
Jakobus, Petrus en Johannes vonden dat er niets hoefde te veranderen aan mijn boodschap voor de mensen. En zij zijn de leiders van de kerk in Jeruzalem. Het is trouwens niet belangrijk wat hun positie is, want God let daar niet op.
Zij begrepen welke taak God aan mij gegeven had. Ik ben namelijk apostel voor de niet-Joden. God geeft mij de kracht om aan niet-Joden het goede nieuws te vertellen. En Petrus is apostel voor de Joden. Aan hem geeft God dus de kracht om het goede nieuws aan Joden te vertellen.
God zorgt ervoor dat ik mijn werk goed kan doen. Dat wisten ook de leiders van de kerk. Daarom gaven ze Barnabas en mij de hand. We waren het met elkaar eens. Wij zouden naar de niet-Joden gaan, zij naar de Joden. Wel moesten we geld inzamelen voor de arme mensen. Daar heb ik dus mijn best voor gedaan.
Maar toen Petrus bij ons in Antiochië was, ben ik heel kwaad op hem geworden. Want wat hij deed, was helemaal fout. Eerst at hij namelijk gewoon samen met niet-Joodse christenen. Maar toen Jakobus een paar Joodse christenen naar ons toe stuurde, werd Petrus bang. Hij durfde niet meer samen met niet-Joden te eten.
De andere Joodse christenen deden met Petrus mee. Ze deden alsof ze zich steeds aan de Joodse wet gehouden hadden. Zelfs Barnabas deed met ze mee. Dat was verkeerd! Zo was het goede nieuws niet bedoeld.
Ik zag wat Petrus en de Joodse christenen deden. En waar iedereen bij was, zei ik tegen Petrus: ‘Hoe kun jij van niet-Joden eisen dat ze zich aan de Joodse wet moeten houden? Jij doet dat zelf niet eens, terwijl jij een Jood bent!’



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Daarna, na verloop van veertien jaar, ging ik terug naar Jeruzalem,
samen met Barnabas. Ik nam ook Titus mee.
Een openbaring had me dat gevraagd.
Ik legde de belangrijkste broeders het evangelie voor
dat ik aan de heidenen verkondig,
want ik wilde er zeker van zijn
dat ik niet voor niets had gewerkt of zou werken.
Integendeel, want ze hadden ingezien
dat aan mij de verkondiging onder de heidenen was toevertrouwd,
zoals aan Petrus de verkondiging onder de Joden
- want Hij die Petrus kracht had gegeven
voor zijn werk onder de Joden
had mij kracht gegeven voor mijn werk onder de heidenen -
en omdat zij de me gegeven genade hadden erkend,
reikten Jakobus en Kefas en Johannes, die als steunpilaren waren,
mij en Barnabas de hand van de gemeenschap:
wij zouden naar de heidenen gaan en zij naar de Joden.
Alleen moesten we hun armen ondersteunen,
wat ik dan ook van harte gedaan heb.

Maar toen Kefas in Antiochië kwam,
heb ik me openlijk tegen hem verzet,
want zijn gedrag was verwerpelijk.
Voordat er mensen van Jakobus gekomen waren,
at hij gewoon met de heidenen mee,
maar toen ze gekomen waren, begon hij zich terug te trekken
en afzijdig te houden uit vrees voor de Joodse christenen.
En de andere Joodse christenen deden met hen mee,
zodat zelfs Barnabas zich door hun komedie liet meeslepen.
Toen ik zag dat hun gedrag niet strookte
met de waarheid van het evangelie,
zei ik tegen Kefas waar iedereen bij was:
‘Als jij, een geboren Jood, leeft als een heiden en niet als een Jood,
hoe kun je dan de heidenen vragen om te leven als Joden?”



Stilstaan bij …

Barnabas
( = 'zoon van de vertroosting')
Uit Handelingen 4, 36 blijkt dat Barnabas al een leerling van Jezus was vóór de bekering van Saulus: ‘Een van hen (de eerste der gelovigen te Jeruzalem) was Josef, een Leviet uit Cyprus, die van de apostelen de bijnaam Barnabas kreeg.’

Titus
Titus was een medewerker van Paulus. Hij was een niet-joodse (Griekse) christen uit Antiochië.
Hij werd later de eerste bisschop van Kreta, waar hij op hoge leeftijd overleed.

Kefas
(= Aramees: rots)
Met Kefas wordt Petrus bedoeld als hoofd van de gemeenschap van christenen.

Antiochië
Antiochië in Noord-Syrië lag aan de zuidelijke oever van de Orontes op 22 km van de Middellandse Zee. De stad was een centrum van cultuur en religie, te zien aan de vele tempels en theaters. Er woonden ook zeer veel joden.





Bij de tekst

Concilie

Deze tekst in de Galatenbrief is de oudste geschreven bron van een bijeenkomst in Jeruzalem met de vooraanstaande leiders van de christelijke gemeenschap (apostelconcilie). Daar raakte men het er over eens dat Paulus het evangelie onder de heidenen (niet-joden) zou verkondigen.



Petrus

Petrus komt in deze brief voor als een gewoon mens, iemand met onzekerheden en zwaktes. Iemand die zijn handelen door vrees laat bepalen.
Na een visioen van onreine dieren die op een groot tafellaken naar beneden werden gelaten (Handelingen 10, 9-23) liet Petrus zijn gewoontes van koosjer eten varen tot hij in Antiochië was en geconfronteerd werd met strenge Joodse christenen. Hij werd bang voor hen en wijzigde zijn gedrag. Paulus wees hem erop dat dit eigenlijk niet kon.