Marcus 3, 31-35

Marcus 3, 31-35: Echte familie

Matteüs 12, 46-50 // Marcus 3, 31-35 // Lucas 8, 19-21



De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1584)

Intussen waren de moeder en de broers van Jezus aangekomen bij het huis waar Jezus was. Ze bleven buiten staan en stuurden iemand naar binnen om hem te roepen. Binnen zaten alle mensen om Jezus heen. Ze gaven het bericht aan hem door: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten. Ze zijn naar u op zoek.’
Maar Jezus antwoordde: ‘Wie is mijn moeder? En wie zijn mijn broers?’ Hij keek de mensen aan die om hem heen zaten. En hij zei: ‘Hier zit mijn moeder. Hier zitten mijn broers. Want iedereen die doet wat God wil, die is mijn broer, mijn zus en mijn moeder.’



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Op een dag kwamen zijn moeder en zijn broers.
Terwijl ze buiten bleven staan,
stuurden ze iemand naar Jezus toe om Hem te roepen.
Er zat veel volk om Hem heen.
Ze gaven het bericht door:
‘Je moeder en je broers vragen naar Je.’
Hij zei: ‘Wie is mijn moeder, wie zijn mijn broers?’
Terwijl Hij rondkeek naar de mensen
die in een kring om Hem heen zaten, zei Hij:
‘Dat zijn mijn moeder en mijn broers.
Want mijn broer, mijn zus en mijn moeder zijn zij,
die doen wat God wilt.’



Stilstaan bij ...

Broers
Er wordt nogal geheimzinnig gedaan over deze 'broers' van Jezus.
Van belangrijke personen in de geschiedenis kent men de broers en zussen doorgaans niet. Om de persoon in kwestie meer naar voren te kunnen brengen, worden alle elementen die verwijzen naar zijn familie op de verre achtergrond geplaatst. Ze zijn in die context van ondergeschikt belang.







Bij de tekst

Waar het om gaat

De belangrijkste zin in deze tekst is: 'Wie de wil doet van God, die is mijn broer en mijn zuster en mijn moeder.’
Natuurlijk weet Jezus wel dat Maria zijn moeder is en wie zijn broers en zussen zijn. Jezus wil duidelijk maken dat God zijn en onze Vader is, en dat alle mensen die doen wat God wil op die manier broers en zussen van elkaar zijn.



De broers van Jezus

Volgens Marcus (Marcus 6, 3) had Jezus zeker vier broers. Hij had ook zussen. Eén van die broers, Jakobus, speelde na de dood van Jezus een belangrijke rol in de gemeenschap van christenen te Jeruzalem. Hij zou de ‘brief van Jakobus’ geschreven hebben, die in de Bijbel staat.
Wat hij daarin schrijft, lijkt veel op wat Jezus zei. Jakobus legde in zijn brief vooral de nadruk op ‘geloof’: men moet niet alleen zeggen dat men gelooft, men moet dat ook laten zien in wat men doet. Wie vanuit zijn geloof leeft, leeft anders, zegt Jakobus. Als dat niet zo is, heeft men een dood geloof.





Suggesties

Grote kinderen

KENNISMAKEN MET DE BIJBELTEKST

Ze zoeken U

Jezus en zijn leerlingen gaan naar huis in Kafarnaüm.
Weer komen heel veel mensen naar Hem toe,
zodat ze niet de kans krijgen om rustig te eten.
Zijn moeder, zijn broers en zijn zussen horen dat Hij daar is.
Ze besluiten om naar Hem toe te gaan.
Buiten spelen een paar kinderen.
Maria wenkt een meisje en vraagt:
- Wil jij iets voor ons doen?
Wil jij naar binnen gaan en tegen Jezus zeggen
dat zijn moeder en zijn broers en zussen buiten op Hem wachten?
Het meisje gaat naar binnen.
Rond Jezus zitten heel veel mensen.
Omdat het meisje niet bij Jezus kan, vraagt ze aan een paar mensen:
- Kunnen jullie eens aan Jezus zeggen
dat zijn moeder, zijn broers en zussen buiten staan.
Een aantal mensen zeggen dat door, tot Jezus het hoort.
- Je moeder, je broers en je zussen staan buiten.
Ze zoeken Je.
- Wie zijn mijn moeder en mijn broers? vraagt Jezus.
Hij kijkt rond naar alle mensen
die in een kring om Hem heen zitten.
- Kijk, dit hier zijn mijn moeder en mijn broers.
Want wie de wil doet van God,
die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.





VERDIEPEN

Familie

(naar: Hemel en aarde, Pasen 2003, p. 16)

Vraag aan de kinderen :
- Welke mensen zijn familie van je?
Laat de kinderen iets vertellen over hun familie.
- Hoeveel broers en zussen heb je?
- Hoe heten je vader en moeder?
(Hou hierbij rekening met nieuw samengestelde gezinnen)

Vertel dat Jezus ook familie had. Zijn vader heette Jozef, mijn moeder Maria.
Zijn vader Jozef was al gestorven toen Jezus volwassen was.
Jezus had broers en zussen.
Van vier broers kennen we de naam: Jakob, Jozef, Juda en Simon. Zie:
Dat is toch de timmerman, de zoon van Maria
en de broer van Jakobus en Joses en Juda en Simon?
Zijn zusters wonen toch hier bij ons?’
(Marcus 6, 3)



De familie van Jezus

(naar: Hemel en aarde, Pasen 2003, p. 16)

Wat bedoelt Jezus eigenlijk?
- Is zijn familie opeens zijn familie niet meer?
- Houdt Hij niet meer van zijn moeder, zijn broers en zijn zussen?

Vertel dat Jezus nog steeds veel van zijn familie houdt.
- Waarom noemt Hij die andere mensen dan zijn broers of moeder, of zussen?
Laat de kinderen antwoorden bedenken.

Informeer de kinderen van het gebruik in veel landen om tegen een vriend 'broer' te zeggen, of in de kerk waar de priester de gelovigen aanspreekt met 'broeders en zusters'.





DOEN

Collage

De kinderen tekenen zichzelf. Daarna maakt de groep een collage van deze tekeningen.
Schrijf boven de collage: 'broers en zussen van Jezus'
Ga daarna even dieper in op die titel en op wat die 'wil van God' wel kan inhouden.